Premies Zorgverzekeringswet 2021

De premiepercentages en het maximumbijdrage-inkomen voor de Zorgverzekeringswet voor het jaar 2021 zijn bekendgemaakt. De premie die een werkgever verschuldigd is over het loon van zijn werknemers bedraagt 7%. Voor anderen, zoals zelfstandigen en dga’s, bedraagt de premie 5,75%. In beide gevallen betekent dat een stijging van 0,3 procentpunt. Het maximumbijdrage-inkomen bedraagt in 2021 € 58.311. Dit bedrag is gelijk aan het maximumpremieloon voor de werknemersverzekeringen.

Wetsvoorstel Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen aangenomen door Tweede Kamer

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen aangenomen. In dit wetsvoorstel worden drie maatregelen uit het pensioenakkoord uitgewerkt. De Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 worden hiervoor gewijzigd. De Kamer heeft een amendement aangenomen waarin is voorgesteld om de evaluatie van de wet niet pas na vijf jaar maar al na twee jaar uit te voeren.

Voor deelnemers aan een pensioenregeling wordt het mogelijk om tot 10% van het opgebouwde pensioen ineens te kunnen opnemen op de pensioeningangsdatum. Het wetsvoorstel regelt verder een gedeeltelijke vrijstelling van de belastingheffing over regelingen voor vervroegde uittreding. Het verlofsparen wordt uitgebreid zodat werknemers op een gezonde manier hun pensioen kunnen halen.

Kort voor de stemming in de Tweede Kamer heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog een tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel ingediend. De wijziging betreft de datum waarop het bedrag ineens (gedeeltelijke afkoop) wordt uitgekeerd. In het wetsvoorstel is vastgelegd dat dit op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen moet plaatsvinden. In de nota van wijziging is daaraan toegevoegd de maand februari volgend op het jaar waarin iemand de AOW-leeftijd heeft bereikt. Er is gekozen voor de maand februari omdat januari een drukke maand is voor pensioenuitvoerders. Het effect is dat over de gedeeltelijke afkoop geen AOW-premie hoeft te worden betaald.

Premiepercentages en premieloon 2021 vastgesteld

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de premiepercentages voor de Algemene Ouderdomswet (AOW), de Algemene nabestaandenwet (Anw), het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf), het Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo), het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) en de opslag op de basispremie Aof voor de kinderopvangtoeslag voor 2021 vastgesteld. Daarnaast heeft de minister het maximumpremieloon vastgesteld.

De AOW-premie verandert niet en blijft 17,9%. Ook de Anw-premie verandert niet. Deze bedraagt in 2021 0,1%.

Voor het AWf worden twee premiepercentages vastgesteld. De lage premie bedraagt in 2021 2,7%. De hoge premie bedraagt 7,7%. De lage premie geldt voor schriftelijke arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd of de beroepsbegeleidende leerweg, voor het loon van werknemers tot 21 jaar met niet meer dan 48 verloonde uren per 4 weken of 52 verloonde uren per maand en voor uitkeringen. De hoge premie geldt voor alle andere contracten.

De Ufo-premie bedraagt in 2021 0,68%.

De basispremie Aof is voor 2021 vastgesteld op 7,03%.

De opslag op de basispremie Aof voor de kinderopvangtoeslag blijft 0,5%.

Het maximumpremieloon is voor 2021 vastgesteld op € 58.311.

Bedragen minimumloon per 1 januari 2021

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de bedragen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag per 1 januari 2021 vastgesteld. Voor werknemers van 21 jaar en ouder geldt het volledige minimumloon. Voor jongere werknemers geldt een leeftijdsafhankelijk percentage van het volledige minimumloon.

LeeftijdStaffelpercentagePer maandPer weekPer dag
 21 jaar en ouder 100% € 1.684,80 € 388,80 € 77,76
 20 jaar 80% € 1.347,85 € 311,05 € 62,21
 19 jaar 60% € 1.010,90 € 233,30 € 46,66
 18 jaar 50% € 842,40 € 194,40 € 38,88
 17 jaar 39,5% € 665,50 € 153,60 € 30,72
 16 jaar 34,5% € 581,25 € 134,15 € 26,83
 15 jaar 30% € 505,45 € 116,65 € 23,33

Het bruto minimumuurloon is niet alleen afhankelijk van de leeftijd, maar ook van het aantal gewerkte uren per week. Per 1 januari 2021 gelden de volgende bedragen.

Leeftijd36 uur per week38 uur per week40 uur per week
 21 jaar en ouder € 10,80 € 10,24 € 9,72
 20 jaar € 8,65 € 8,19 € 7,78
 19 jaar € 6,49 € 6,14 € 5,84
 18 jaar € 5,40 € 5,12 € 4,86
 17 jaar € 4,27 € 4,05 € 3,84
 16 jaar € 3,73 € 3,54 € 3,36
 15 jaar € 3,25 € 3,07 € 2,92

Bruto minimumloon per uur voor werknemer die de beroepsbegeleidende leerweg volgen, afhankelijk van het reguliere aantal gewerkte uren per week.

Leeftijd36 uur per week38 uur per week40 uur per week
 20 jaar € 6,65 € 6,30 € 5,98
 19 jaar € 5,67 € 5,38 € 5,11
 18 jaar € 4,92 € 4,66 € 4,43

 

Wetsvoorstel invoering gedifferentieerde premie Aof

Werkgevers zijn verplicht om aan zieke werknemers minimaal 70% van het loon door te betalen. De verplichte loondoorbetaling geldt gedurende 104 weken, tenzij het contract van de werknemer eerder eindigt. Daarnaast moeten de werkgever en een zieke werknemer zich inspannen om de werknemer terug te laten keren in het arbeidsproces. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een brief van 20 december 2018 een pakket aan maatregelen voorgesteld om de loondoorbetalingsverplichting makkelijker, duidelijker en goedkoper te maken. In een brief van 19 december 2019 heeft de minister de invoering van een gedifferentieerde premie naar de grootte van de werkgever voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) per 1 januari 2022 aangekondigd.

Het wetsvoorstel ter invoering van de gedifferentieerde premie Aof naar de grootte van de werkgever is nu ingediend bij de Tweede Kamer. Voor kleine werkgever gaat een lagere premie gelden dan voor middelgrote en grote werkgevers. Een kleine werkgever heeft een loonsom tot en met 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer per jaar. Door de invoering van de gedifferentieerde premie komt het kabinet kleine werkgevers financieel tegemoet voor de kosten van loondoorbetaling en re-integratie. Kleine werkgevers kunnen de tegemoetkoming gebruiken om bijvoorbeeld de MKB-verzuim-ontzorgverzekering af te sluiten. Deze verzekering dekt het financiële risico van loondoorbetaling bij ziekte af en helpt kleine werkgevers bij de verplichtingen en taken rondom loondoorbetaling bij ziekte.

Ook voor de premievaststelling voor de Werkhervattingskas (Whk) gaat dezelfde definitie van kleine werkgever gelden. Op dit moment ligt voor de Whk de grens tussen een kleine en een middelgrote werkgever nog op 10 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer. Dit geeft de werkgever meer duidelijkheid en vergemakkelijkt de uitvoering. De indeling naar grootte van de werkgever voor een premiejaar wordt gemaakt op basis van het totale premieplichtige loon van de werkgever twee jaar eerder (t-2). Dit sluit aan op de systematiek van de Whk.

Voor zowel kleine werkgevers als (middel)grote werkgevers zal de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overeenkomstig de huidige systematiek de Aof-premie vaststellen. In het wetsvoorstel is opgenomen dat het verschil tussen de hoge en lage premie maximaal 2 procentpunt mag bedragen.

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om een andere aanpassing te doen in de Wet financiering sociale verzekeringen. Het betreft de toepassing van de systematiek van voortschrijdend cumulatief rekenen (VCR) door private uitvoerders. Met dit wetsvoorstel wil de regering zorgen voor meer evenwicht in de toepassing van VCR tussen het UWV als publieke uitvoerder en diverse private uitvoerders.

Wetsvoorstel aanpassing AOW-leeftijd en pensioenrichtleeftijd

In het pensioenakkoord is afgesproken dat de AOW-leeftijd en de pensioenrichtleeftijd minder snel stijgen dan de ontwikkeling van de resterende levensverwachting. In plaats van een 1 op 1-koppeling komt er een 2/3-koppeling. Dit betekent dat voor ieder jaar levenswinst acht maanden langer moet worden doorgewerkt. Nu het pensioenakkoord is geaccepteerd door de achterban van de werknemersorganisaties heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer waarin de aanpassing van de koppeling van de AOW-leeftijd en de pensioenrichtleeftijd aan de levensverwachting is verwerkt.

De koppeling is in de wet verwerkt in de vorm van een formule. Deze formule luidt als volgt:

V = 2/3 * (L – 20,64) – (P – 67)

V is de verhoging van de AOW-leeftijd ten opzichte van de AOW-leeftijd in het voorafgaande jaar. Als V groter of gelijk is aan 0,25 gaat de AOW-leeftijd in het aanpassingsjaar met drie maanden omhoog. Als V kleiner is dan 0,25 blijft de AOW-leeftijd in het aanpassingsjaar gelijk.

2/3 is de coëfficiënt die ervoor zorgt dat de toename van levensverwachting voor twee-derde meetelt in een stijging van de AOW-gerechtigde leeftijd.

L is de geraamde gemiddelde resterende levensverwachting op de 65-jarige verjaardag in het aanpassingsjaar en 20,64 is de door het CBS voor 2019 geraamde resterende levensverwachting op de 65e verjaardag voor het jaar 2024.

P is de geldende AOW-leeftijd in het voorafgaande jaar.

67 is de geldende AOW-leeftijd in jaren in 2024.

Het jaar 2025 vormt een overgangsjaar. Voor dit overgangsjaar is in het wetsvoorstel vastgelegd dat de AOW-leeftijd 67 jaar bedraagt en de aanvangsleeftijd voor de AOW-verzekering 17 jaar.

De formele nieuwe koppeling van de AOW-leeftijd aan de resterende levensverwachting geldt derhalve vanaf het jaar 2026.

De pensioenrichtleeftijd is de in de belastingwetgeving opgenomen pensioenleeftijd. De pensioenrichtleeftijd is een rekengrootheid voor de bepaling van het maximaal op te bouwen pensioen in dienstbetrekking. Sinds 1 januari 2015 is de pensioenrichtleeftijd gekoppeld aan de ontwikkeling van de gemiddelde resterende levensverwachting. Jaarlijks wordt bepaald in hoeverre de ontwikkeling van de levensverwachting leidt tot een verdere verhoging van de pensioenrichtleeftijd. Deze aanpassing vindt plaats in stappen van één jaar. Een verhoging van de pensioenrichtleeftijd wordt ten minste één jaar van tevoren bekendgemaakt. Sinds 2018 is de pensioenrichtleeftijd 68 jaar. Dat blijft zo totdat deze op basis van de 2/3-koppeling aan de resterende levensverwachting moet worden verhoogd. De stapgrootte van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd blijft één jaar.

Bedragen uurloongrenzen jeugd-LIV 2020

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de onder- en bovengrenzen van de bandbreedte van het uurloon voor de toepassing van het jeugd-LIV voor het jaar 2020 vastgesteld.

 Leeftijd op 31-12-2019 ondergrens bovengrens
 20 jaar € 8,30 € 10,29
 19 jaar € 6,23 €   9,24
 18 jaar € 5,19 €   6,93

Minimumlonen per 1 juli 2020

Ieder half jaar per 1 januari en per 1 juli worden de bedragen van het wettelijk minimumloon aangepast aan de ontwikkeling van de contractlonen. Per 1 juli 2020 stijgt het minimumloon voor werknemers van 21 jaar en ouder van € 1.653,60 naar € 1.680 per maand. Voor werknemers jonger dan 21 jaar gelden hiervan afgeleide bedragen. De tabel bevat alle per 1 juli geldende bedragen per leeftijdscategorie. 

LeeftijdPercentagePer maandPer weekPer dag
21 jaar en ouder100%€ 1.680,00€ 387,70€ 77,54
20 jaar80%€ 1.344,00€ 310,15€ 62,03
19 jaar60%€ 1.008,00€ 232,60€ 46,52
18 jaar50%€ 840,00€ 193,85€ 38,77
17 jaar39,5%€ 663,60€ 153,15€ 30,63
16 jaar34,5%€ 579,60€ 133,75€ 26,75
15 jaar30%€ 504,00€ 116,30€ 23,26

Voor werknemers, die de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen, gelden afwijkende bedragen.

LeeftijdPercentage bblPer maandPer weekPer dag
20 jaar61,5%€ 1.033,20€ 238,45€ 47,69
19 jaar52,5%€ 882,00€ 203,5€ 40,71
18 jaar45,5%€ 764,40€ 176,40€ 35,28

De wet kent geen uniform wettelijk minimum uurloon. Het uurloon kan verschillen, afhankelijk van het aantal uren dat als normale arbeidsduur geldt. In de meeste cao’s is deze arbeidsduur voor een fulltime dienstverband gesteld op 36, 38 of 40 uur per week. Voor het minimumloon per uur betekent dit het volgende:

Leeftijd36 uur per week38 uur per week40 uur per week
21 jaar en ouder€ 10,77€ 10,21€ 9,70
20 jaar€ 8,62€ 8,17€ 7,76
19 jaar€ 6,47€ 6,13€ 5,82
18 jaar€ 5,39€ 5,11€ 4,85
17 jaar€ 4,26€ 4,04€ 3,83
16 jaar€ 3,72€ 3,52€ 3,35
15 jaar€ 3,24€ 3,07€ 2,91

Ouderschapsverlof straks deels betaald

Het kabinet heeft een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar deeltijdwerk laten uitvoeren. Het rapport van dit onderzoek is, met een reactie van het kabinet, naar de Tweede Kamer gestuurd. Het rapport geeft een overzicht van voor- en nadelen van deeltijdwerk, zowel op individueel als op maatschappelijk niveau. Naar aanleiding van het IBO kondigt het kabinet de invoering van betaald ouderschapsverlof aan. Dat verlof komt in aanvulling op het recent uitgebreide geboorteverlof voor partners. De uitbreiding van het geboorteverlof gaat in op 1 juli 2020. De invoering van betaald ouderschapsverlof zou moeten gebeuren per 21 augustus 2022. Gedurende negen van de huidige 26 weken onbetaald ouderschapsverlof komt er een uitkering van 50% van het dagloon van de werknemer. Dit betaalde ouderschapsverlof moet in het eerste levensjaar van het kind worden opgenomen. De huidige regeling van onbetaald ouderschapsverlof gedurende maximaal 26 weken geldt voor de eerste acht jaar van het kind. Een wetsvoorstel met deze regeling zal na de zomer worden ingediend.

Het IBO is aanleiding voor het kabinet om vrijwillige uitbreiding van uren met name bij kleine arbeidscontracten te stimuleren. Vier op de tien vrouwen verdienen onvoldoende om de ondergrens van economische zelfstandigheid te halen. Zij lopen daarmee een risico op armoede. In dat kader gaat het kabinet alternatieven ontwikkelen voor het stelsel van ondersteuning van gezinnen met jonge kinderen. Dat moet ouders stimuleren om actief te blijven op de arbeidsmarkt. De huidige regeling van de kinderopvangtoeslag doet dat niet, aangezien de toeslag daalt met het stijgen van het inkomen. Daarnaast gaat het kabinet beleid richten op openingstijden van kinderopvang en scholen om belemmeringen weg te nemen om meer uren te werken. Samenwerking tussen kinderopvang, voorschoolse voorzieningen en het onderwijs kan daar aan bijdragen.

Het IBO stelt vier mogelijke beleidsrichtingen voor:

  1. Bevorderen van economische zelfstandigheid. Dit kan door betaald werken aan de onderkant van de arbeidsmarkt lonender te maken en de inkomensondersteuning te verminderen.
  2. Het vergroten van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen.
  3. Bevorderen van het totale arbeidsaanbod. Hiertoe moeten maatregelen, die de minstverdienende partner stimuleren om meer te werken, worden gecombineerd met maatregelen waarmee het huishouden ontzorgd wordt.
  4. De verschillen in de belastingdruk tussen een- en tweeverdienershuishoudens moeten worden verkleind. De fiscale instrumenten die zijn gericht op de minstverdienende partner moeten daarvoor afgebouwd worden.

Daarnaast heeft het IBO vier besparingsvarianten uitgewerkt. Dit zijn het verlagen van het kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK), het afbouwen van de IACK met de leeftijd van het jongste kind, het verlagen van de alleenstaande oudertoeslag in het kindgebonden budget en het afhankelijk maken van de opbouw van de AOW-rechten van het aantal jaren dat iemand meer dan 70% van het wettelijk minimumloon verdient.

Voorstel arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

De Stichting van de Arbeid, een overlegorgaan van werkgevers- en werknemersorganisaties, heeft een voorstel voor een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen zonder personeel uitgewerkt. Zelfstandigen met personeel worden uitgezonderd van de verzekeringsplicht.

Het voorstel houdt in dat elke zelfstandige standaard verzekerd is voor een uitkering van 70% van het laatstverdiende inkomen, tot een bedrag van circa € 30.000 per jaar. De uitkering is maximaal gelijk aan het wettelijk minimumloon van momenteel € 1.650 bruto per maand. De premie voor deze verzekering bedraagt 8% van het inkomen en is aftrekbaar. De uitkering kent een wachttijd van 52 weken. Zelfstandigen hebben de keuze om de wachttijd te verkorten tot 26 weken of te verlengen tot 104 weken. De verzekering loopt tot het bereiken van de AOW-leeftijd. Zelfstandigen hebben de mogelijkheid zich aanvullend te verzekeren.

Het UWV wordt verantwoordelijk voor de claimbeoordeling, de uitkeringsverstrekking en de re-integratie van arbeidsongeschikte zelfstandigen. Re-integratie begint zodra de wachttijd ingaat om zelfstandigen zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen. Voor een effectieve re-integratie is een apart Arbocentrum voor zelfstandigen wenselijk. De Belastingdienst wordt verantwoordelijk voor de premie-inning. Lopende private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen worden geëerbiedigd. Dat wil zeggen dat een zelfstandige die privaat verzekerd is, niet verplicht wordt over te stappen naar de verplichte verzekering. Net als bij de volksverzekeringen en de werknemersverzekeringen is ontheffing van de verzekeringsplicht mogelijk voor gemoedsbezwaarden.