Aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten

Volgens de huidige wetgeving worden aandelenoptierechten in de loonsfeer belast op het moment waarop zij worden uitgeoefend, dus op het moment waarop de optierechten worden omgezet in aandelen. Voorgesteld wordt om de belastingheffing in beginsel te verschuiven naar het moment waarop de bij uitoefening van het aandelenoptierecht verkregen aandelen verhandelbaar zijn. Op dat moment mag verwacht worden dat de liquide middelen voorhanden zijn om de verschuldigde belasting te kunnen betalen. Niet in alle gevallen zal bij uitoefening van het optierecht sprake zijn van een gebrek aan liquiditeiten. Daarom krijgt een werknemer onder voorwaarden de keuze voor belastingheffing bij de uitoefening van het aandelenoptierecht, ondanks dat de verkregen aandelen niet onmiddellijk verhandelbaar zijn.

Als de bij uitoefening verkregen aandelen direct verhandelbaar zijn, wordt de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op het moment van verkrijging als loon belast. Als de bij uitoefening verkregen aandelen niet direct verhandelbaar zijn, wordt als loon in aanmerking genomen de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op het moment van verhandelbaar worden.

Als een werknemer de verkregen aandelen niet mag vervreemden door een contractuele beperking, wordt het heffingsmoment tot maximaal vijf jaar na de beursgang van de vennootschap of na de uitoefening van het aandelenoptierecht uitgesteld. De verkregen aandelen worden dan geacht verhandelbaar te zijn geworden en in de heffing betrokken voor de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op dat moment.

Eventuele voordelen uit de aandelen, die worden genoten voordat het aandelenoptierecht in de belastingheffing is betrokken, worden mede gerekend tot het loon ter zake van het aandelenoptierecht.

Er wordt een delegatiegrondslag ingevoerd om in specifieke situaties nadere regels te kunnen stellen met betrekking tot het niet, deels of geheel verhandelbaar worden van verkregen aandelen.

Per 1 januari 2018 geldt een fiscale tegemoetkoming voor optierechten van start-ups met een S&O-startersverklaring. Onder voorwaarden en tot een bepaald maximum wordt slechts 75% van het genoten loon ter zake van een aandelenoptierecht in aanmerking genomen. In de praktijk is gebleken dat deze regeling onvoldoende doeltreffend is. Voorgesteld wordt om deze tegemoetkoming per 1 januari 2022 te laten vervallen.

Systematiek S&O-afdrachtvermindering

Het kabinet stelt voor om de afdrachtvermindering voor speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) op een tweetal punten aan te passen. Ten eerste wordt de aanvraag-, mededeling- en verrekensystematiek vereenvoudigd. In dat kader wordt voorgesteld om vanaf 2022 toe te staan dat wanneer meer dan één S&O-verklaring wordt aangevraagd en afgegeven, de periodes waarop S&O-verklaringen zien elkaar kunnen overlappen. Ongewijzigd blijft dat een S&O-verklaring ten minste drie kalendermaanden beslaat. Dat betekent dat een S&O-aanvraag met betrekking tot een kalenderjaar uiterlijk op 30 september van dat jaar moet zijn ingediend. Verder stelt het kabinet voor om alle S&O-verklaringen voortaan betrekking te laten hebben op alle resterende kalendermaanden van een kalenderjaar.

Tot slot stelt het kabinet voor om per 2022 toe te staan dat een S&O-inhoudingsplichtige voor elk aangiftetijdvak waarop een S&O-verklaring betrekking heeft een zelf te bepalen deel van de toegekende S&O-afdrachtvermindering in mindering kan brengen tot maximaal de hoogte van de door hem in dat aangiftetijdvak verschuldigde loonheffing.

Ten tweede wordt verduidelijkt dat alleen kosten en uitgaven die aangevraagd zijn en waarvoor een S&O-afdrachtvermindering toegekend is, kunnen worden opgevoerd bij de mededeling, die de werkgever na afloop van het jaar moet doen van de aan S&O-werk bestede uren en kosten en uitgaven.

Milieu-investeringsaftrek (MIA)

De MIA is een subsidieregeling voor de investering in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen. Per 1 januari 2022 gaan de subsidiepercentages van de MIA omhoog. Deze gaan van 13,5, 27 en 36 naar respectievelijk 27, 36 en 45.

Aanpassen verwerking negatieve btw-melding

De Wet op de omzetbelasting bevat drie bijzondere regelingen waarbij ondernemers de btw die zij verschuldigd worden in verschillende lidstaten van de EU kunnen aangeven en voldoen in één lidstaat. Het gaat om de niet-Unieregeling, de Unieregeling en de invoerregeling. Bij die bijzondere regelingen wordt de in de lidstaat van identificatie van de ondernemer de over een belastingtijdvak aangegeven en voldane btw verdeeld over de andere lidstaten waarin de ondernemer zijn verkopen heeft verricht. De ondernemer kan in de btw-melding correcties voor eerdere belastingtijdvakken opnemen. De btw-melding kan daardoor negatief uitvallen voor de lidstaat waarvoor de correctie plaatsvindt. Uitgangspunt is dat de correctie wordt afgewikkeld door de lidstaat waarvoor de correctie wordt gemaakt en niet door de lidstaat van identificatie. Een negatieve btw-melding die door Nederland moet worden afgewikkeld, wordt op grond van dit voorstel automatisch aangemerkt als een verzoek om teruggaaf. Een niet in Nederland gevestigde ondernemer hoeft daardoor voor die teruggaaf niet afzonderlijk een verzoek om teruggaaf te doen.

Vrijstelling overdrachtsbelasting bij terugkoop woning met verkoopregulerend beding

Onder voorwaarden geldt met ingang van 2022 een vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de verkrijging van een woning als gevolg van een terugkoop van een natuurlijk persoon ter uitvoering van een verkoopregulerend beding dat bij de eerdere verkrijging was opgelegd. Voor de Wet differentiatie overdrachtsbelasting was het verlaagde tarief van 2% van toepassing op de terugkoop, waarna op de doorverkoop veelal de doorverkoopfaciliteit kon worden toegepast. De vrijstelling moet voorkomen dat teruggekochte woningen niet aan starters worden doorverkocht. Het verkoopregulerend beding moet een zelfbewoningsplicht voor de koper omvatten. De waarde in het economisch verkeer van de woning mag ten tijde van de eerdere verkrijging niet hoger zijn dan de woningwaardegrens voor de startersvrijstelling ten tijde van de terugverkrijging.

Aanpassingen bpm

De CO2-uitstoot van een personenauto vormt de grondslag van de bpm. Voor conventionele auto’s en voor plug-in hybrides gelden aparte tarieven. Voor emissievrije auto’s geldt een bpm-vrijstelling tot en met 2024. Wanneer de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe personenauto’s daalt, dalen de belastinginkomsten. Om dit op te vangen worden de CO2-schijfgrenzen voor de jaren 2022 tot en met 2025 elk jaar met 2,3% verlaagd en de schijftarieven met 2,35% verhoogd. Dit geldt ook voor de CO2-grens en het tarief voor de dieseltoeslag. De belastingbedragen per gram/km CO2-uitstoot worden met ingang van 2023 eerst geïndexeerd en vervolgens verhoogd.

Verlaging tarief verhuurderheffing

Naar aanleiding van een motie van de Tweede Kamer heeft het kabinet besloten dat in de sociale sector in 2021 geen huurverhoging mag worden toegepast. Woningcorporaties en grotere particuliere verhuurders worden daarvoor enigermate gecompenseerd door een verlaging van het tarief van de verhuurderheffing. De totale verlaging van de verhuurderheffing bedraagt € 180 miljoen per 1 januari 2022. Het tarief gaat van 0,527 naar 0,485% van het belastbare bedrag.

In de wet is nu bepaald dat de bedragen van de heffingsverminderingen ieder kwartaal kunnen worden gewijzigd. Op grond van deze bepaling kunnen de bedragen op nihil worden gesteld als het gebruik van de heffingsverminderingen groter blijkt dan waar in de begroting rekening mee is gehouden. Voorgesteld wordt om de wijziging van bedragen, waaronder het op nihil stellen daarvan, per maand mogelijk te maken in plaats van per kwartaal. De kans op overschrijdingen van het budget wordt hierdoor verkleind. Een aanpassing van de bedragen van de heffingsvermindering moet meer dan een maand van tevoren worden aangekondigd in verband met de rechtszekerheid voor de aanvragers.

Wetsvoorstellen Belastingplan 2021 aangenomen door Eerste Kamer

De Eerste Kamer heeft de wetsvoorstellen van het Belastingplan 2021 aangenomen, inclusief de novelle betreffende de BIK. De wetsvoorstellen Overige fiscale maatregelen 2021 en Eenmalige huurverlaging waren al eerder door de Eerste Kamer aangenomen.

De Eerste Kamer heeft een motie aangenomen waarin het kabinet wordt gevraagd om onderzoek te doen naar een meer neutrale behandeling van ondernemers in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting. De uitkomsten van dat onderzoek zouden in de eerste helft van 2021 bekend gemaakt moeten worden.

De BIK in relatie tot investeringen in het buitenland

De BIK is een crisismaatregel en heeft als doel de Nederlandse investeringen te stimuleren. De BIK bevat een onderdeel dat specifiek betrekking heeft op de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Volgens dit onderdeel is het mogelijk dat één inhoudingsplichtige die deel uitmaakt van die fiscale eenheid wordt aangewezen als BIK-inhoudingsplichtige. Hierdoor kunnen investeringen van onderdelen van de fiscale eenheid die niet inhoudingsplichtig zijn toch in aanmerking komen voor de BIK. De fiscale eenheid is beperkt tot in Nederland gevestigde vennootschappen. Het risico bestaat dat dit onderdeel van de BIK door de rechter strijdig wordt geacht met de vrijheid van vestiging, met als mogelijk gevolg dat een deel van het budget voor de BIK niet aan Nederlandse investeringen ten goede komt. Om dat te voorkomen heeft de staatssecretaris de regeling aangemeld bij de Europese Commissie om de regeling aan te merken als geoorloofde steun.

De staatssecretaris zal op zeer korte termijn een zogenoemde novelle op het wetsvoorstel Belastingplan 2021 aan de Tweede Kamer aanbieden. Door de novelle treedt het onderdeel van de BIK dat betrekking heeft op de fiscale eenheid alleen in werking als de Europese Commissie goedkeuring heeft verleend. Mocht de Europese Commissie geen goedkeuring verlenen dan zullen de percentages van de BIK met terugwerkende kracht tot 1 januari 2021 worden verhoogd.

Eigenwoningforfait 2021 en tabelcorrectiefactor bekendgemaakt

In de zogenaamde appreciatiebrief betreffende de ingediende amendementen en moties op het pakket Belastingplan 2021 heeft de staatssecretaris van Financiën het percentage van het eigenwoningforfait voor 2021 bekendgemaakt. De jaarlijkse indexering leidt tot een verlaging van het eigenwoningforfait met 0,05%-punt ten opzichte van 2020. Op grond van het Belastingplan 2019 wordt het eigenwoningforfait nog eens verlaagd met 0,05%-punt tot 0,5% van de WOZ-waarde.

In dezelfde brief heeft de staatssecretaris de hoogte van de tabelcorrectiefactor en van de arbeidskorting bekendgemaakt. De tabelcorrectiefactor is de factor waarmee de daarvoor in aanmerking komende bedragen worden aangepast. Voor 2021 bedraagt de tabelcorrectiefactor 1,016. De arbeidskorting wordt niet alleen aangepast met de tabelcorrectiefactor, maar ook aan de hand van de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.

Arbeidskorting 2021
Arbeidsinkomen van tot bedrag €  % van het meerdere boven bedrag kolom 1
 – 10.108  – 4,581%
 10.108 21.835 463 28,771%
 21.835 35.652 3.837 2,663%
 35.652 105.736 4.205 -6%
 105.736  – –