Vierde nota van wijziging Belastingplan 2023

Bij de Tweede Kamer is het Belastingplan 2023 in behandeling. De staatssecretaris van Financiën heeft een vierde nota van wijziging op dit wetsvoorstel ingediend.

Verruiming vrije ruimte

De vrije ruimte in de werkkostenregeling over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom wordt per 1 januari 2023 structureel verhoogd tot 1,92%. Dat is opgenomen in de eerste nota van wijziging op het Belastingplan 2023. Voor het jaar 2023 wordt de vrije ruimte eenmalig extra verruimd tot 3% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom. Vanaf 2024 geldt het percentage van 1,92.

Aanverwantschap voormalige fiscale partners

De Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen regelt onder meer dat met ingang van 1 januari 2023 voor de inkomstenbelasting aanverwantschap doorloopt na het einde van het fiscale partnerschap. Bij voormalige gehuwden was dit al het geval. Gevolg is dat voor kinderen van de ex-partner dezelfde voorwaarden gelden als voor een kind van een ex-echtgenoot. De uitbreiding van de aanverwantschap zou leiden tot een onbedoelde verruiming van de terbeschikkingstellingregeling, de lucratiefbelangregeling en het aanmerkelijkbelangregime. In deze nota van wijziging wordt geregeld dat de fiscale behandeling van aanverwanten op grond van huwelijk en fiscaal partnerschap voor deze regelingen gelijk blijft.

Nota van wijziging Belastingplan 2023

De staatssecretaris van Financiën heeft een nota van wijziging op het Belastingplan 2023 ingediend. De nota van wijziging is al in de aanbiedingsbrief van het Belastingplan aangekondigd. Deze nota bevat maatregelen uit de augustusbesluitvorming die niet tijdig voor het aanvragen van advies van de Raad van State waren afgerond.

Het gaat om de volgende maatregelen:

  1. Een wijziging van de Mijnbouwwet vanwege de tijdelijke verhoging van de cijns;
  2. De afschaffing van de doelmatigheidsmarge in de gebruikelijkloonregeling;
  3. De verhoging van de vrije ruimte in de werkkostenregeling;
  4. De begrenzing van de periodieke giftenaftrek in de inkomstenbelasting; en
  5. De duurzame ontwikkeling van Caribisch Nederland.

De staatssecretaris kondigt verder aan dat het kabinet nog voor de zomer van 2023 komt met een voorstel om negatief geëvalueerde fiscale regelingen af te afschaffen of te vereenvoudigen.

De doelmatigheidsmarge in de gebruikelijkloonregeling bedraagt 75%. Dat houdt in dat het loon van een werknemer op wie de regeling van toepassing is, ten minste 75% dient te bedragen van het loon dat in de meest vergelijkbare dienstbetrekking wordt verdiend door iemand zonder aanmerkelijk belang in de vennootschap waarvoor hij werkt.

De vrije ruimte in de werkkostenregeling bedraagt 1,7% van de fiscale loonsom van de onderneming tot een bedrag van € 400.000. Met ingang van 1 januari 2023 wordt dit verhoogd tot 1,92%. Binnen de vrije ruimte kunnen werkgevers aangewezen vergoedingen en verstrekkingen onbelast doen aan hun werknemers.

De aftrek van periodieke giften wordt beperkt tot een bedrag van € 250.000 per jaar. De beperking van de aftrek geldt met terugwerkende kracht tot 4 oktober 2022 om 16.00 uur.

Kamerbrief aanvullende maatregelen energierekening

De minister van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer de instelling van een tijdelijk prijsplafond voor energie voorgesteld. Een prijsplafond heeft als voordeel dat het risico op een verdere prijsstijging niet voor rekening komt van de afnemer. Het prijsplafond geldt voor gas en voor elektriciteit, maar slechts tot een bepaalde omvang. Het kabinet stelt een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2. 400 kWh voor elektriciteit voor. Bij deze volumegrenzen valt minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond. Het kabinet denkt voor het markttarief aan een tariefplafond van maximaal € 1,50 voor gas en 70 cent voor elektriciteit. Als de prijsontwikkelingen voor gas of elektriciteit meevallen kunnen de plafonds worden verlaagd. Volgens de energiebedrijven is de invoering van prijsplafonds per 1 januari 2023 mogelijk.

De minister merkt op dat het kabinet wil dat huishoudens deze winterperiode niet worden afgesloten als gevolg van financiële problemen. Het kabinet werkt met energieleveranciers aan een afspraak over situaties waarin contracten de komende winterperiode niet mogen worden opgezegd.

Daarnaast onderzoekt het kabinet de mogelijkheden voor de introductie van een specifieke subsidieregeling voor de energiekosten voor het energie-intensieve mkb.

In 2022 is er een energietoeslag van € 1.300 voor mensen die leven van 120% van het sociaal minimum. In de Miljoenennota is opgenomen dat dit in 2023 ook wordt gedaan. Gemeenten krijgen de mogelijkheid om € 500 hiervan al in 2022 uit te keren.

Nultarief zonnepanelen

De levering en installatie van zonnepanelen is op dit moment belast met 21% btw. Door een wijziging van de btw-richtlijn 2006 is het mogelijk om op de levering en installatie van zonnepanelen op en nabij woningen het verlaagde of het nultarief toe te passen. Met ingang van 1 januari 2023 geldt hiervoor het nultarief. Hoewel de btw-richtlijn toestaat om het nultarief ook toe te passen op zonnepanelen op en in de onmiddellijke nabijheid van openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang, wordt die mogelijkheid niet benut.

Het nultarief geldt voor leveringen, intracommunautaire verwervingen, invoer en installatie van zonnepanelen en zonnepanelen als dakbedekking, die zijn bestemd om te worden geïnstalleerd op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen.

Autobelastingen ondernemers

Bpm-vrijstelling bestelauto’s

Er geldt een vrijstelling van bpm voor bestelauto's, die op naam worden gesteld van een ondernemer voor de omzetbelasting. In andere gevallen geldt als grondslag voor de heffing van bpm voor bestelauto’s de netto cataloguswaarde. De vrijstelling voor bestelauto’s van ondernemers vervalt met ingang van 1 januari 2025. De grondslag voor de heffing van bpm van bestelauto’s wordt omgezet naar de CO2-uitstoot. Bestelauto’s en personenauto’s worden daardoor voor de bpm gelijk behandeld.

Afschrijvingstermijn

Bij de berekening van de verschuldigde bpm voor gebruikte bestelauto’s, die niet op naam worden gesteld van ondernemers, wordt een vermindering toegepast. De vermindering is afhankelijk van het tijdsverloop tussen de eerste ingebruikname en het moment dat de bpm verschuldigd wordt. De afschrijvingstermijn voor de bpm bedraagt momenteel vijf jaar. Met ingang van 1 januari 2025 wordt de afschrijvingstermijn verlengd naar 25 jaar. De werkelijke waarde van de binnenlandse referentieauto vormt dan het uitgangspunt voor de vaststelling van de verschuldigde bpm. De belastingplicht wordt per 1 januari 2025 verschoven van de tenaamgestelde naar de inschrijver van de bestelauto in het kentekenregister. De belastingplicht voor de tenaamgestelde blijft alleen van toepassing voor bestelauto’s die voor een bepaald doel zijn ingericht, zoals voor gehandicaptenvervoer.

Tarief mrb bestelauto’s

Een ondernemer betaalt voor een bestelauto een verlaagd tarief voor de motorrijtuigenbelasting. Dit tarief wordt in 2025 en 2026 verhoogd. In 2025 bedraagt de verhoging 15%. In 2026 volgt een verdere verhoging met 6,96%.

Aanpassingen box 3

Tarief

Het huidige tarief in box 3 bedraagt 31%. Dat tarief wordt in 2023, 2024 en 2025 steeds met 1%-punt verhoogd. Het heffingvrije vermogen wordt per 1 januari 2023 verhoogd van € 50.650 naar € 57.000 per belastingplichtige. Het reeds lang aangekondigde nieuwe stelsel voor box 3 moet in 2026 ingaan. Dat stelsel gaat uit van het werkelijk behaalde rendement. Tot die tijd wordt belasting in box 3 geheven op basis van een forfaitair rendement over de werkelijke samenstelling van het vermogen.

De tariefsverhoging in box 3 is bedoeld om de belastingdruk op arbeid en vermogen meer in balans te brengen. Deze verhoging maakt een verlaging van de belastingdruk in box 1 mogelijk. Het effect van de tariefsverhoging wordt door de verhoging van het heffingvrije vermogen gematigd voor belastingplichtigen met een relatief klein vermogen.

Wetsvoorstel rechtsherstel box 3

Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het stelsel van belastingheffing in box 3 in bepaalde gevallen in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voor die situaties moet rechtsherstel worden geboden. Daarmee is een begin gemaakt met het Besluit rechtsherstel box 3. Dat besluit is gepubliceerd vooruitlopend op wetgeving. Het wetsvoorstel Wet rechtsherstel box 3 is de wettelijke vertaling van het Beleidsbesluit. Dit wetsvoorstel heeft terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2022.

De doelgroep voor het rechtsherstel bestaat uit de belastingplichtigen, die waren aangesloten bij de massaalbezwaarprocedures, uit belastingplichtigen van wie de aanslag over 2017, 2018, 2019 of 2020 nog niet onherroepelijk vaststond op 24 december 2021 en uit belastingplichtigen van wie de aanslagen op die datum nog niet waren vastgesteld. Dat betekent dat het rechtsherstel ook geldt voor de aanslagen over 2021 en 2022.

De nieuwe berekening van het inkomen in box 3 gaat uit van de werkelijke samenstelling van het vermogen. Het vermogen wordt onderverdeeld in banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Voor iedere categorie geldt een forfaitair rendement. Het rendement wordt per vermogenscategorie berekend door het toepasselijke rendementspercentage te vermenigvuldigen met de waarde van de bezittingen of schulden op 1 januari van het kalenderjaar.

Het forfaitaire rendement voor banktegoeden wordt gebaseerd op het gemiddelde maandelijkse rentepercentage op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden.  Het forfaitaire rendement voor schulden wordt gebaseerd op de gemiddelde maandelijkse rente over het uitstaande bedrag aan woninghypotheken van huishoudens. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende typen schulden.

Voor de overige bezittingen blijft de huidige formule van vaststelling van het rendement van toepassing. Die sluit aan bij het meerjarig gemiddelde bruto rendement op obligaties, aandelen en onroerend goed.

De percentages voor de jaren 2017 tot en met 2021 en het percentage voor categorie II in 2022 zijn reeds bekend.

Jaar

Banktegoeden (I)

Overige bezittingen (II)

Schulden (III)

 2017

 0,25%

 5,39%

 3,43%

 2018

 0,12%

 5,38%

 3,20%

 2019

 0,08%

 5,59%

 3,00%

 2020

 0,04%

 5,28%

 2,74%

 2021

 0,01%

 5,69%

 2,46%

 2022

 

 5,53%

 

Het heffingvrije vermogen wordt als volgt in mindering gebracht. Voorgesteld wordt om voor het bepalen van het voordeel uit sparen en beleggen het effectieve rendementspercentage uit de drie vermogenscategorieën te vermenigvuldigen met de rendementsgrondslag, verminderd met het heffingvrije vermogen.

Bij het verlenen van rechtsherstel kan het voorkomen dat meer uitgaven voor specifieke zorgkosten of aftrekbare giften in aftrek komen. Bij het verlenen van het rechtsherstel wordt aangesloten bij de door de fiscale partners in de aangifte gekozen verdeling van deze uitgaven. Fiscale partners kunnen via een verzoek om ambtshalve vermindering kiezen voor een andere verdeling van de extra aftrek dan de in de aangifte gekozen verdeling.

Wetsvoorstel overbrugging box 3

Vooruitlopend op de aangekondigde invoering van belastingheffing op basis van het werkelijke rendement wordt de Wet IB 2001 voor de jaren 2023 tot en met 2025 aangepast. De belastingheffing in box 3 komt in die jaren grotendeels overeen met de wijze waarop het rechtsherstel voor de jaren tot en met 2022 is vormgegeven. Het vermogen wordt hiertoe onderverdeeld in drie categorieën: banktegoeden, overige bezittingen en schulden.

In afwijking van het rechtsherstel wordt contant geld aangemerkt als banktegoed.

Vrijstelling groene beleggingen

Voor groene beleggingen geldt een vrijstelling in box 3. Door aan te sluiten bij de werkelijke samenstelling van het vermogen moeten groene beleggingen worden gesplitst in sparen en beleggen. De vrijstelling voor groene beleggingen wordt over deze twee vermogenscategorieën verdeeld. Dat gebeurt door de vrijstelling eerst zo veel mogelijk in mindering te brengen op de groene beleggingen. Het resterende deel van de vrijstelling wordt in mindering gebracht op de groene spaartegoeden. Het wetsvoorstel wijkt op dit punt af van het rechtsherstel, zoals dat geldt voor de jaren 2017 tot en met 2022.

 

Oudedagsreserve en zelfstandigenaftrek

Oudedagsreserve

De oudedagsreserve is een methode van belastinguitstel voor ondernemers. Toevoeging aan de reserve vermindert de winst. Ten laste van de oudedagsreserve kan de ondernemer één of meer lijfrenten aankopen. De afname van de oudedagsreserve is belast, maar daar staat een aftrekbare lijfrentepremie tegenover. Per saldo wordt op dat moment niets belast. De lijfrente-uitkeringen worden te zijner tijd belast. Met ingang van 1 januari 2023 kan een bestaande oudedagsreserve niet verder worden opgebouwd. De tot en met 31 december 2022 opgebouwde oudedagsreserve wordt op basis van de huidige regels afgewikkeld.

Zelfstandigenaftrek

De zelfstandigenaftrek voor ondernemers wordt versneld afgebouwd. De zelfstandigenaftrek wordt stapsgewijs verlaagd van € 6.310 in 2022 naar € 900 in 2027. In 2023 bedraagt de zelfstandigenaftrek € 5.030.
De startersaftrek van € 2.123 wordt niet gewijzigd. De fiscale ondernemersregelingen, waaronder de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek, worden in 2023 geëvalueerd. Deze evaluatie kan aanleiding geven om de startersaftrek nader te bezien.

Middelingsregeling vervalt

De middelingsregeling biedt een tegemoetkoming voor het progressienadeel dat kan ontstaan bij sterk wisselende inkomens in een reeks van jaren. De belasting over het inkomen uit werk en woning over drie aaneengesloten kalenderjaren wordt herrekend naar de belasting over een gemiddeld inkomen. Als de herrekende belasting meer dan € 545 lager is dan de geheven belasting wordt het meerdere teruggegeven. In het kader van een voorgenomen vereenvoudiging van het belastingstelsel wordt de middelingsregeling per 1 januari 2023 afgeschaft.

Op grond van overgangsrecht kan nog middeling plaatsvinden over de kalenderjaren 2022, 2023 en 2024.

Verruimingen werkkostenregeling

Verhoging vrije ruimte

De werkkostenregeling (WKR) wordt verruimd. Binnen de vrije ruimte van de WKR kunnen werkgevers vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen onbelast aan hun werknemers geven. De vrije ruimte bedraagt 1,7% van de fiscale loonsom van alle werknemers voor zover deze niet hoger is dan € 400.000 plus 1,18% van het meerdere. De vrije ruimte over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom wordt verhoogd tot 1,92%.

Verhoging onbelaste reiskostenvergoeding 

Een werkgever kan in 2022 voor de kosten van vervoer een onbelaste vergoeding geven van maximaal € 0,19 per kilometer. Met ingang van 2023 gaat dit maximum omhoog naar € 0,21 per kilometer. Voor reizen per openbaar vervoer mag de werkgever de (hogere) werkelijke kosten onbelast vergoeden. De onbelaste reiskostenvergoeding is niet van toepassing als de werkgever aan de werknemer een vervoermiddel ter beschikking stelt. Per 1 januari 2024 zal het maximum verder worden verhoogd naar € 0,22 per kilometer.

De verhoging van het maximumbedrag per kilometer geldt ook voor de aftrekbaarheid van reiskosten van IB-ondernemers en resultaatgenieters, die gebruikmaken van een privé vervoermiddel. De verhoging geldt ook voor reiskosten ziekenbezoek in het kader van de aftrek van specifieke zorgkosten, voor de kilometervergoeding voor weekenduitgaven van gehandicapten en voor de giftenaftrek van een vrijwilliger, die afziet van reiskostenvergoeding.

Gebruikelijk loon

Doelmatigheidsmarge

Wie werkzaamheden verricht voor een bv, waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, moet voor zijn werkzaamheden ten minste een arbeidsinkomen ontvangen volgens de gebruikelijkloonregeling. Bij het vaststellen van het gebruikelijk loon kan worden uitgegaan van de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Het gebruikelijke loon bedraagt minimaal 75% van het loon in de meest vergelijkbare dienstbetrekking. De marge van 25% is de doelmatigheidsmarge. Deze marge wordt afgeschaft. Het gebruikelijke loon van een belastingplichtige zal hierdoor in het algemeen hoger worden.

Innovatieve start-up

Voor innovatieve start-ups geldt een versoepeling van de gebruikelijkloonregeling. Het belastbare loon mag in die gevallen worden vastgesteld op het wettelijke minimumloon. Dat mag gedurende maximaal drie jaar. Daarna gelden de normale regels voor de bepaling van het gebruikelijke loon. Voorgesteld wordt deze regeling per 1 januari 2023 te laten vervallen.

Aanmerkelijkbelanghouders, die in 2022 al gebruik maken van deze regeling, kunnen dat voor de resterende duur blijven doen. Het overgangsrecht vervalt per 1 januari 2025.