Herstel arbeidsovereenkomst

Volgens het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens bedrijfseconomische omstandigheden als het UWV de toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft geweigerd. De kantonrechter mag dit verzoek alleen inwilligen als aan de wettelijke voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan en er geen opzegverboden gelden.

In verband met het wegvallen van een subsidie voor bepaalde activiteiten verzocht een stichting het UWV om toestemming om de arbeidsovereenkomst met een werkneemster op te zeggen op grond van bedrijfseconomische redenen. Hoewel het UWV de toestemming verleende, maakte de stichting daarvan geen gebruik. Nadat de werkneemster arbeidsongeschikt was geworden, vroeg de stichting opnieuw toestemming aan het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van bedrijfseconomische omstandigheden. Het UWV weigerde de toestemming te verlenen vanwege het opzegverbod tijdens ziekte. De uitzondering op het opzegverbod bij volledige bedrijfsbeëindiging van de werkgever deed zich hier niet voor. De stichting verzocht vervolgens de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst. De werkneemster ging in hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter.

Hof Den Bosch stelde vast dat sprake was van een opzegverbod. De werkneemster was nog geen twee jaar arbeidsongeschikt en was dat al toen het verzoekschrift werd ingediend. Niet te verwachten was dat de werkneemster binnen vier weken na de beslissing van het UWV op het verzoek om toestemming hersteld zou zijn.

Omdat de stichting haar werkzaamheden niet beëindigde, was de uitzondering op het opzegverbod tijdens ziekte niet van toepassing. Het hof was van oordeel dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden. Volgens de wet kan het hof een door de kantonrechter uitgesproken ontbinding niet ongedaan maken. Wel kan het hof de werkgever veroordelen om de arbeidsovereenkomst te herstellen of aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen. Het hof kan ook zelf de arbeidsovereenkomst herstellen. In deze procedure besloot het hof tot het laatste.

Wet arbeidsmarkt in balans

De Eerste Kamer heeft de wet Arbeidsmarkt in balans (Wab) aangenomen. Deze wet verkleint de verschillen in kosten en risico’s tussen vast werk en flexwerk. De wet moet het voor werkgevers aantrekkelijker maken om werknemers sneller een vast contract te geven. Het grootste deel van de maatregelen gaat per 1 januari 2020 in.

WW-premie

De sectorpremie voor de WW vervalt en de sectorfondsen worden afgeschaft met de invoering van de Wab. Voor vaste contracten geldt met ingang van 2020 een lage premie. Voor tijdelijke contracten geldt een hogere premie. Het verschil tussen de hoge en de lage WW-premie bedraagt 5 procentpunten. Op de loonstrook van de werknemer moet worden vermeld of zijn contract vast of tijdelijk is.

Ketenregeling

De ketenregeling houdt in dat maximaal drie elkaar opvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten binnen een zekere periode mogen worden aangegaan zonder dat een vast contract ontstaat. Bij de invoering van de Wet werk en zekerheid is deze periode verkort van drie naar twee jaar. Deze wijziging wordt met de nieuwe wet teruggedraaid.

Cumulatie van ontslaggronden

Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bevat een uitputtende lijst van redelijke gronden, die ieder voor zich aanleiding kunnen vormen voor ontslag. Daar wordt een cumulatiegrond aan toegevoegd. Wanneer meerdere individuele ontslaggronden niet volstaan, kan de rechter op basis van een combinatie van twee of meer ontslaggronden toch de arbeidsovereenkomst ontbinden.

Oproepovereenkomst

Er is sprake van een oproepovereenkomst als de omvang van de arbeid niet is vastgelegd in een aantal uren per tijdseenheid en de werknemer geen recht heeft op loon als hij geen arbeid verricht. Bij een oproepovereenkomst moet de werknemer ten minste vier dagen van tevoren worden opgeroepen door de werkgever. Wordt een gedane oproep binnen vier dagen ingetrokken, dan behoudt de oproepkracht recht op loon over de opgeroepen periode. Zodra de oproepovereenkomst een jaar geduurd heeft, moet de werkgever de oproepkracht een aanbod doen voor een contract voor het aantal uur dat hij in dat jaar gemiddeld heeft gewerkt.

Transitievergoeding

Werknemers hebben momenteel recht op een transitievergoeding wanneer zij twee jaar in dienst zijn en de arbeidsovereenkomst eindigt op initiatief van de werkgever. Met invoering van de Wab hebben werknemers vanaf de datum van indiensttreding recht op een transitievergoeding. De transitievergoeding bedraagt 1/3e maandsalaris per gewerkt jaar, ongeacht de duur van het dienstverband.

Payrollwerknemers

Payrollwerknemers hebben per 2020 recht op dezelfde primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden als gewone werknemers die hetzelfde werk doen.

Overig

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een commissie ingesteld, die de gewenste inrichting van de arbeidsmarkt van de toekomst gaat onderzoeken. De commissie komt eind 2019 met haar aanbevelingen.

De minister komt nog voor de zomer met een brief over de uitwerking van nieuwe wetgeving voor zzp’ers. Deze wetgeving moet zorgen voor meer duidelijkheid over de positie van zelfstandigen en schijnzelfstandigheid tegengaan.

Datum einde arbeidscontract

Volgens het Burgerlijk Wetboek geschiedt opzegging van een arbeidsovereenkomst tegen het einde van de maand. Bij schriftelijke overeenkomst kan daarvoor een andere dag worden aangewezen. Bij opzegging dient de werkgever een opzegtermijn in acht te nemen. De lengte van de opzegtermijn is afhankelijk van de duur van de arbeidsovereenkomst op de dag van opzegging. De opzegtermijn wordt verkort met de duur van de behandeling van het verzoek om toestemming door het UWV. De opzegtermijn kan daardoor niet korten worden dan een maand.

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil op welke dag een arbeidsovereenkomst eindigt wanneer is opgezegd per de eerste dag van de maand. De vraag was of de arbeidsovereenkomst was geëindigd op de laatste dag van de voorafgaande maand of op de eerste dag van de maand. Het hof vond het woord “per” niet duidelijk. Een indiensttreding per de eerste dag van de maand houdt volgens het hof in dat de arbeidsovereenkomst op die dag begint. Dat betekent volgens het hof dat uitdiensttreding per de eerste dag van de maand dan ook zou moeten inhouden dat de arbeidsovereenkomst op die dag eindigt en niet al de dag ervoor.

Het hof vond dat door toedoen van de werkgever een onduidelijke situatie is ontstaan. Die onduidelijkheid kwam voor rekening van de werkgever. Hoewel het belang van een dag eerder of later meestal niet heel groot is, was het in deze procedure doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of de werkneemster haar verzoekschrift bij de rechtbank tijdig had ingediend.

Aansprakelijkheid ongeval werknemer

De werkgever is aansprakelijk voor de schade die een werknemer lijdt bij de uitoefening van zijn werkzaamheden. Volgens vaste jurisprudentie moet de werknemer kunnen bewijzen dat de schade die hij heeft geleden is ontstaan bij de uitoefening van zijn werk. Van de werknemer wordt niet verlangd dat hij aantoont wat de oorzaak is van het ongeval waardoor hij schade heeft geleden. Op de werkgever rust een vergaande zorgplicht om ongevallen op het werk te voorkomen. De wet verplicht de werkgever om alle maatregelen te treffen en aanwijzingen te geven die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Welke maatregelen en aanwijzingen nodig zijn is afhankelijk van de omstandigheden. Zoals blijkt uit vaste jurisprudentie heeft de werkgever niet snel voldoende gedaan om niet aansprakelijk te zijn voor de geleden schade.

In een procedure stond vast dat een werkneemster tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden was gevallen en haar pols had gebroken. De werkgever voerde als verweer aan dat hij aan zijn wettelijke zorgplicht had voldaan, zodat hij niet aansprakelijk was voor de door de werkneemster geleden schade. Zo was volgens de werkgever de vloer ter plekke van het ongeval voldoende stroef en ten tijde van het ongeval schoon en droeg de werkneemster de voorgeschreven deugdelijke werkschoenen.

Hof Den Bosch vond dat de werkgever niet voldoende had gedaan om het ongeval te voorkomen. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden was niet te voorkomen dat er productresten en andere rommel op de vloer terecht kwamen. Bij de overgangen tussen de werkruimten en de gang waren geen roosters, borstels of matten geplaatst om het binnenlopen van rommel te voorkomen. Het hof achtte niet uitgesloten dat een medewerker, ondanks de door de werkgever genomen maatregelen, zou kunnen uitglijden. Verder bleek niet uit verklaringen van getuigen of uit het schoonmaakschema dat de vloer direct voor het ongeval van de werkneemster was gereinigd. De door de werkgever gegeven instructies hadden geen betrekking op het gevaar van gladheid of het voorkomen van een val als gevolg van gladheid. Het hof achtte de werkgever aansprakelijk voor de schade die de werkneemster door de val heeft geleden.

Opzegverbod zwangerschap

Gedurende een zwangerschap van een werkneemster geldt een verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst voor de werkgever. Dat geldt ook wanneer de werkgever ten tijde van het aanvragen van de ontslagvergunning niet bekend was met de zwangerschap of als het UWV een ontslagvergunning heeft afgegeven wegens het ontbreken van een geldige zwangerschapsverklaring.

Als de werkgever de arbeidsovereenkomst in strijd met een opzegverbod toch opzegt, kan dat voor de kantonrechter aanleiding vormen om de werkneemster een billijke vergoeding toe te kennen. De billijke vergoeding is bedoeld als compensatie voor het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.

Non-concurrentiebeding in tijdelijk contract

Een non-concurrentiebeding moet op straffe van nietigheid schriftelijk worden overeengekomen tussen werkgever en werknemer. Volgens het Burgerlijk Wetboek mag een non-concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd alleen worden opgenomen als er zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen voor zijn. Deze belangen en de motivering waarom die belangen het opnemen van een non-concurrentiebeding noodzakelijk maken moeten worden opgenomen in het beding. De werkgever moet per geval motiveren welke zwaarwegende belangen een concurrentiebeding vereisen. De motivering voor een non-concurrentiebeding kan zijn gelegen in specifieke kennis of bedrijfsinformatie die de werknemer opdoet in de functie.

Hof Den Bosch heeft onlangs geoordeeld dat de tekst van een non-concurrentiebeding, dat door een werkgever voor alle commerciële functies binnen zijn bedrijf werd gebruikt, niet voldeed aan de voorwaarde van een specifieke afweging en motivering per geval. Het was de werkgever daarom niet toegestaan om het non-concurrentiebeding op te nemen in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Volgens het hof had de motivering van het concurrentiebeding specifieker toegesneden kunnen en moeten worden op de werkzaamheden die de betrokken werknemer feitelijk vervulde.

Omdat er geen rechtsgeldig non-concurrentiebeding tussen partijen was overeengekomen wees het hof de vordering van de werkgever tot nakoming daarvan af.

Directe ontbinding arbeidsovereenkomst

De kantonrechter kan op verzoek van de werknemer diens arbeidsovereenkomst direct of op korte termijn ontbinden als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Tot die omstandigheden behoort een achterstand in de loonbetaling.


De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst van een werknemer wiens werkgever hem door onregelmatige loonbetaling in totaal zeven maandsalarissen schuldig was. De werkgever moest ook de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het achterstallige salaris betalen. Daarnaast veroordeelde de kantonrechter de werkgever tot het betalen van een transitievergoeding. Bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer is voor het recht op een transitievergoeding vereist dat de werkgever zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Het niet betalen van loon is daar een voorbeeld van. Aan de voorwaarde dat het dienstverband 24 maanden of langer heeft geduurd, moet uiteraard ook zijn voldaan.

Transitievergoeding en ontbinding slapend dienstverband

Het Burgerlijk Wetboek geeft de werkgever de mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer op te zeggen nadat de periode van verplichte loondoorbetaling is verstreken. Aan de mogelijkheid tot opzegging zijn voorwaarden verbonden. Aannemelijk moet zijn dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat binnen die periode de bedongen arbeid ook niet in aangepaste vorm kan worden verricht. Er is geen wettelijke verplichting voor de werkgever om een zogenaamd slapend dienstverband op te zeggen. Een belangrijke reden voor werkgevers om geen gebruik te maken van de bevoegdheid tot opzegging van een slapend dienstverband is de verplichting om een transitievergoeding aan de werknemer te betalen.

De vordering van een werknemer met een slapend dienstverband tot ontbinding met toekenning van een transitievergoeding is door de kantonrechter afgewezen. De kantonrechter wees erop dat de werkgever niet verplicht is om de arbeidsovereenkomst na de loondoorbetalingsperiode op te zeggen. Ook is de werknemer met een slapend dienstverband niet gedwongen om in dienst van zijn werkgever te blijven, omdat hij zelf de arbeidsovereenkomst kan opzeggen. De werknemer doet dat in het algemeen niet omdat hij dan geen recht heeft op een transitievergoeding.

De kantonrechter ziet in de per 1 april 2020 in werking tredende Wet Compensatie Transitievergoeding (WCT) geen aanleiding om werkgevers te verplichten om slapende dienstverbanden te beëindigen. De WCT voert een dergelijke verplichting niet in. Ook na de invoering van de WCT houdt de werkgever een belang bij de instandhouding van een slapend dienstverband, omdat de werkgever niet volledig zal worden gecompenseerd voor de betaalde transitievergoeding en deze compensatie zal worden betaald uit het Algemeen werkloosheidsfonds. Dit fonds wordt gefinancierd uit werkgeverspremies.

Beëindiging slapende dienstverbanden

De kantonrechter Limburg heeft prejudiciële vragen voorgelegd aan de Hoge Raad over de beëindiging van slapende dienstverbanden. Wanneer een werknemer na twee jaar wegens arbeidsongeschiktheid niet te hebben gewerkt recht krijgt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, eindigt het dienstverband niet. Door de invoering van de transitievergoeding is er voor werkgevers een belemmering gekomen om een slapend dienstverband te beëindigen. Wanneer de werknemer zelf het slapende dienstverband opzegt, heeft hij geen recht op een transitievergoeding. Vanaf 1 april 2020 kunnen werkgevers een verzoek indienen bij het UWV tot vergoeding van de transitievergoeding die zij hebben betaald bij de beëindiging van een slapend dienstverband.

In het arrest Stoof/Mammoet uit 2008 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een werknemer verplicht kan zijn om een voorstel van de werkgever tot wijziging van de arbeidsovereenkomst te aanvaarden in verband met gewijzigde omstandigheden op het werk. Een van de vragen is nu of dit arrest ook geldt in de spiegelbeeldige situatie waarin de werknemer in verband met gewijzigde omstandigheden een wijzigingsvoorstel doet aan de werkgever. Wanneer deze vraag bevestigend beantwoord wordt, is de vraag of het ook kan gaan om een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. De vervolgvraag is of de combinatie van langdurige arbeidsongeschiktheid en de verwachting dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden een gewijzigde omstandigheid opleveren, die voor de werknemer aanleiding kan zijn om een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te doen, welk voorstel de werkgever moet accepteren.
De laatste vraag die de kantonrechter in dit verband heeft voorgelegd aan de Hoge Raad is of de werkgever dan een transitievergoeding moet betalen ter hoogte van het bedrag dat hij kan claimen bij het UWV.

Inspectie SZW controleert op aanwezigheid RI&E

De Arbowet bepaalt dat de werkgever moet zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers en verplicht de werkgever om een beleid te voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. De werkgever moet het arbeidsomstandighedenbeleid regelmatig toetsen aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan en zo nodig de op dat beleid gebaseerde maatregelen aanpassen. Onderdeel van het arbeidsomstandighedenbeleid is een inventarisatie en evaluatie van de risico's die voor de werknemers aan de arbeid zijn verbonden. De werkgever moet deze risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) schriftelijk vastleggen. De RI&E moet naast een beschrijving van de gevaren ook de risicobeperkende maatregelen bevatten die werkgever neemt. De RI&E is een dynamisch geheel, dat wil zeggen dat deze wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden daartoe aanleiding geven.

RI&E

Voor het opstellen van de RI&E zijn instrumenten ontwikkeld door brancheorganisaties. Deze zijn afgestemd op veel voorkomende risico’s in de betreffende branche. Als alternatief kan gebruik gemaakt worden van het algemene MKB RI&E-instrument. Werkgevers die voor in totaal niet meer dan 40 uur per week arbeid laten verrichten kunnen gebruik maken van een verkorte versie van de RI&E, de checklist gezondheidsrisico’s. De werkgever moet de RI&E laten toetsen door een gecertificeerde persoon of arbodienst. De verplichte toetsing geldt niet voor de werkgever die niet meer dan 25 werknemers in dienst heeft, mits hij gebruik gemaakt heeft van een goedgekeurd RI&E-instrument.

Controle

De Inspectie SZW controleert op naleving van de Arbowetgeving. Onderdeel van die controle is de aanwezigheid van een RI&E met het bijbehorende plan van aanpak. Het ontbreken daarvan of het niet op orde hebben van de RI&E is een overtreding die kan worden beboet. De hoogte van de boete is afhankelijk van de grootte van het bedrijf. Het normbedrag voor het ontbreken van een RI&E is € 3.000. De op te leggen boete is een percentage van het normbedrag. Dat begint bij 10% voor werkgever met 1 tot 4 werknemers en loopt op tot 100% bij 500 of meer werknemers.